James Elroy Flecker wordt geboren op 5 november 1884 te Londen, als de oudste van vier kinderen in het gezin van schoolmeester W.H. Flecker. Enkele jaren later vertrekt het gezin naar Cheltenham in de Cotswolds, alwaar zijn vader hoofdonderwijzer wordt op de Dean Close School.
Na enkele jaren op de school van zijn vader te hebben gezeten, gaat hij naar Upingham en vertrekt in 1902 met een beurs op zak, naar Oxford om klassieke talen te studeren aan Trinity College, alwaar hij tot 1906 zou blijven.
In 1907 keert hij terug naar Londen alwaar hij enige tijd lesgeeft. Dit jaar wordt ook zijn eerste poeziëbundel uitegegeven. Een jaar later besluit hij echter dat zijn toekomst in het buitenland ligt en begint te Cambrigde aan een studie Oosterse talen.
In juni 1910 wordt hij naar het consulaat te Constantinopel gestuurd. Maar na een verblijf van twee maanden wordt hij echter ziek na oververhit de zee in te zijn gedoken. Niet veel later wordt er tuberculose geconstateerd, zodat hij zich genoodzaakt ziet terug te keren naar Engeland om behandeld te worden in een sanatorium in de voor hem zo vertrouwde Cotswolds.
In maart van het daaropvolgende jaar was hij echter weer terug op zijn post. Ogenschijnlijk in een prima gezondheid verkerend. Via Smyrna komt hij in Athene terecht, alwaar hij trouwt met Helle Skiadaressi, die hij een jaar eerder ontmoet had in Parijs. In september 1911 is hij assistent consul te Beiroet, alwaar hij in maart 1913 wederom ziek wordt.
Korte tijd later vertrekt hij naar Zwitserland. Hij wordt in de daaropvolgende achttien maanden in verschillende sanatoria berhandeld, maar het zou niet baten.
Op 3 januari 1915 overlijdt hij te Davos. Hij wordt begraven in Cheltenham.
bron : the collected poems
Poëzie
The Bridge of Fire (1907)
Thirty-Six Poems (1910)
Forty-Two Poems (1911)
The Golden Journey to Samarkand (1913)
The Old Ships (1915)
Collected Poems (1916)
Proza
The Last Generation: A Story of the Future (1908)
The King of Alsander (1914)
TO A POET A THOUSAND YEARS HENCE
WHO am dead a thousand years,
And wrote this sweet archaic song,
Send you my words for messengers
The way I shall not pass along.
I care not if you bridge the seas,
Or ride secure the cruel sky,
Or build consummate palaces
Of metal or of masonry.
But have you wine and music still,
And statues and a bright-eyed love,
And foolish thoughts of good and ill,
And prayers to them who sit above?
How shall we conquer? Like a wind
That falls at eve our fancies blow,
And old Mæonides the blind
Said it three thousand years ago.
O friend unseen, unborn, unknown,
Student of our sweet English tongue,
Read out my words at night, alone:
I was a poet, I was young.
Since I can never see your face,
And never shake you by the hand,
I send my soul through time and space
To greet you. You will understand.
THE GOLDEN JOURNEY TO SAMARKAND
We are the Pilgrims, master; we shall go
Always a little further: it may be
Beyond that last blue mountain barred with snow,
Across that angry or that glimmering sea,
White on a throne or guarded in a cave
There lives a prophet who can understand
Why men were born: but surely we are brave,
Who take the Golden Road to Samarkand.
Sweet to ride forth at evening from the wells
When shadows pass gigantic on the sand,
And softly through the silence beat the bells
Along the Golden Road to Samarkand.
We travel not for trafficking alone;
By hotter winds our fiery hearts are fanned:
For lust of knowing what should not be known
We make the Golden Journey to Samarkand
***
meer gedichten van Flecker leest men hier
Geen opmerkingen:
Een reactie posten