Jacob Doyer werd geboren op 7 juli 1774 te Zwolle en aldaar overleden op 25 december 1805. Als beroepen worden onder andere trijpfabrikant en volksrepresentant genoemd.
1797 : Dichtmatige navolging van uitgezochte zedekundige spreuken van Salomo, Geestelijke liederen.
Bronnen : F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (1888-1891)/
De Minnaar.
Wijze: Je ne suis qu'une bergere, etc. of Vrijheid, blijheid, lust van 't leven, enz.
Richard moog' zijn Fielis eeren
Om heur' staat en hoog geslacht;
Frans zijn Magdalon waardeeren
Om heur rijkdom, zwier en pragt;
Lukas roem' zijn schoon Katrijntjen
Als de uitmuntendste aartsgodin;
Leönard zijn lief Francijntjen
Om heur lustjens tot de min.
Boven Magdalon, Katrina,
Fielis en Francijn, - hoe schoon,
Rijk of edel, - spant Kristina,
Als mijn waardste schat, de kroon:
Zij alleen is de uitverkooren,
Die mijn hart en zinnen streelt,
Schoon niet rijk, niet hooggebooren,
Noch 't volmaakste schoonheids beeld.
'k Min ze om heur gezonde leden,
Om heur gul en zoet gelaat,
Om heur hupsche en kuische zeden,
Om heur rein en net gewaad,
Om heur trouw aan de eêlste pligten,
Om heur heusche vriendlijkheid,
Om heur vlijtig werksverrigten,
Om heur schrander huisbeleid.
Zou ik al heur deugden noemen,
Waar bleef 't einde van mijn lied?
'k Zwijg, verrukt! - daar elk zal roemen,
Die haar kent, haar hoort en ziet.
Vrienden, buuren en gespeelen,
Rijk of arm, getuigt voor mij,
Hoe ze in aller gunst mag deelen,
Welk een lof ze U waardig zij!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten