De Duinen van Vlissingen
O Duinen mijner Moederstad! hoe dikwijls waard gij getuigen
van de verrukkingen die ik genoot op een uwer hoogtens.
Van daar zag ik! – wen geen woedende stormen de zee beroerden, en de natuur deden sidderen,
De zon met stille Majesteid beneden heure kimmen dalen!
Daar aan de eene zijde de golven op de blanke Stranden speelden,
heerschte aan de andre, in ‘t Landschap een statige Stilte.
De vogelen hoorde ik van verre hun avondlied zingen;
Terwijl de koeijen zig voeden tegen den nadrenden nacht!
De opkomende maan schoot een zilveren straal op het stille water.
Ik gevoelde mijn Schepper en storte dankbare traanen!!
Langzaam keerde ik, onder het nadren der duisternis, naar de woelende Stad te rug. -
Bij elken voetstap zag ik nog eens met verlangen na mijn verlatene plaats om!
Ik dankte God dat hij mij gevoelig geschapen had; En ik was blijde!
1785.
van der Woordt was toen zestien jaar oud.
Bovenstaand gedicht kwam overigens niet in de bundel "Gedichten" terecht die hij in 1794 op zijn sterfbed samenstelde en welke hij nog net op tijd van een nawoord wist te voorzien..
Hieronder enkele scans van mijn exemplaar van de heruitgave uit 1941. Met voorwoord van Victor van Vriesland.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten