woensdag 19 augustus 2009

Jacobus Bellamy, Nederland (1757-1786)



Jacobus Bellamy werd op 12 november 1757 te Vlissingen geboren als zoon van een Nederlandse moeder (Sara Hoefnagel) en Zwitserse vader (Jacques Bellami). Zijn vader overleed toen Jacobus 11 jaar oud was. Vanaf zijn twaalfde moest Jacobus mede de kost verdienen als bakkersknecht. Tijdens dit werk, dat hem meer en meer tegen begon te staan, begon hij een voorliefde te ontwikkelen voor de poezie Zijn grote voorbeelden uit die tijd waren Joannes Antonides, Jakob Zeeus en Hubert Kornelisz. Poot.

In 1777 beveelt de dominee, Jona Willem Te Water, hem aan bij een dichtgenootschap. Niet veel later werd Jacobus verliefd op Francina Baane. Zij verloofde zich echter in 1779 met een ander. In datzelfde jaar werd hij, met steun van wederom dominee Te Water toegelaten tot de predikantenopleiding en werd hij lid van het Haagse dichtgenootschap "Kunstliefde spaart geen vlijt". Hier ontwikkelt hij zijn dichttheorie dat losheid, waarheid en natuur voorwaardes zijn voor de totstandkoming van kunst.

In 1780 stierf de verloofde van Francina Baane, en verloven Francina en Jacobus zich in het geheim. Toen het eenmaal toch uitkwam, verbood Francina's moeder dat ze elkaar nog zouden zien. In de jaren die volgden, zouden ze elkaar alleen heimelijk ontmoeten bij een wederzijdse vriendin. Deze tijd was een grote bron van inspiratie voor Jacobus. In 1784 werd hij erkend als dichter en accepteerde zijn schoonmoeder de verloving.

Aan het einde van 1781, na 2 jaar privélessen van rector Didericus van Cruysselbergen, werd Jacobus toegelaten op de Universiteit van Utrecht. Dominee Te Water was inmiddels overleden en vanaf dat moment kwam de financiële steun van Mr. Nicolaas Cornelis Lambrechtsen. In Utrecht wist hij in 1782 zijn eerste dichtbundel te laten uitgeven onder de titel Gezangen mijner jeugd.

Voor zijn eerste dichtbundel verscheen er echter in 1781 een vers van zijn hand in het patriotische weekblad Post van den Neder-Rhijn, onder zijn patriottistische schuilnaam Zelandus. Hij raakt onder de invloed van Joannes Petrus Kleyn en ging zich toeleggen op volksdichtkunst en het uitdragen van zijn vaderlandse en onafhankelijkheidsgevoelens. Bij uitgever Jan Martinus van Vloten gaf hij in de periode juni 1782 tot december 1783 een negental verzen uit in die bijna allemaal in de Post van den Neder-Rhijn verschenen. In 1783 werden deze verzen verzameld in één bundel, zijn tweede officiële uitgave, Vaderlandsche gezangen van Zelandus. Hij had een kamer gehuurd in hetzelfde pand als Quint Ondaatje in de Lange Nieuwstraat.

In 1784 werd Bellamy redacteur van letterkundig tijdschrift, Proeven voor het verstand, den smaak en het hart. Het tijdschrift was een initiatief van zijn vriend dominee Willem Anthony Ockerse. In de tweede uitgave van dit blad plaatste hij een aantal gedichten, waaronder zijn bekende vertelling "Roosje". In diezelfde tijd kwam hij ook in contact met een Utrechts dichtgenootschap met dichters als Jan Hinlópen, S.F.J. Rau en Willem Carp. Hij breekt met zijn Haagse dichtgenootschap en begint een eigen tijdschriftje De Poëtische Spectator, waarin hij zijn oude dichtgenootschap flink bekritiseerde.

In 1785 gaf hij een dichtbundel uit, zijn laatste. Hij noemt zijn dichten dan oden, in navolging van Kleyn, maar ging en wilde verder dan Kleyn gaan in het afschaffen van dichtwetten en -regels. Zover kwam het niet want op 11 maart 1786 stierf Bellamy te Utrecht.

te hier kunt u onder andere zijn "gezangen mijner jeugd" nalezen

Bron : wikipedia

Geen opmerkingen: