maandag 4 april 2011
Johanna Constantia Cleve, Nederland (1800-1822)
Johanna Constantia Cleve werd op 4 december 1800 te Dordrecht geboren als dochter van Joan Diderik Matthias Cleve, arts & Ida Agneta de Stoppelaar.
Al voor haar zevende zou ze zijn begonnen met het schrijven van gedichten, en volgens van der Aa (Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen - Amsterdam 1856) "was zij door eene onweerstaanbare zucht voor de poezij bezield". Haar ouders onderkenden haar talent en haar vader - lid van het Haagse dichtgenootschap "kunstliefde spaart geen vlijt" - wierp zich op als mentor. Ongetwijfeld zorgde hij ervoor dat ze op haar negende de jongste aankwekeling werd van dit genootschap. Zij mocht er haar gedichten voorlezen en won diverse aanmoedigings- en ereprijzen. Op elfjarige leeftijd publiceerde zij haar eerste bundel "Jeugdigde dichtproeven" (1813) met een voorbericht van de Haagse dichter Mr. Thomas van Limburg. Hij loofde haar 'jeugdig dichtvernuft' en voorzag voor haar een mooie toekomst. In 1815 werd zij officieel lid van "kunstliefde spaart geen vlijt".
In 1817 kwam de bundel "Lentebloemen" bij intekening uit. Elk exemplaar was door de dichteres persoonlijk gesigneerd. In het voorwoord, eveneens van haar hand, herdacht zij haar inmiddels overleden mentor van Limburg.
op 14 februari 1822 stierf Cleve, slechts 21 jaar oud, te Leiden. Haar gedicht "Het klaverblad van vieren (aan drie vriendinnen), met gitaarbegeleiding, verscheen postuum in de Muzen-Almanak van 1825. Haar vroege dood versterkte haar faam als veelbelovend maar te jong overleden dichteres.
Bron : Digitaal vrouwenlexicon van Nederland
Op den vroegtijdigen dood van de jeugdige dichteres, Johanna Constantia Cleve.
Tierig boompje, rijk in dos,
Groen en frisch van kleuren,
Wat toch reet uw' wortel los?
Hoe verschoot uw bloei en blos?
Wat verstikte uw geuren?...
Ach! te vroeg vol knop en vrucht,
In dees koudere oorden,
Steekt ge uw kruintjen in de lucht,
En verdort, op d' eersten zucht
Van het gure noorden.
Ach! daar stort gij plotsling neêr;
Stam en steel bezwijken; -
Schoon der tuinen roem weleer,
Geeft gij hier nooit bloempjes meer,
Die zoo glanzig prijken.
Maar, naar beter' hof verplant,
En in zachter luchten,
Opgekweekt door hooger hand,
Vondt ge een milder vaderland,
Draagt er rijper vruchten.
A.N.v.P.
Ex tempore.
Februarij, 1822.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten