vrijdag 1 april 2011
Elizabeth M Chandler, USA (1807 - 1834)
Elizabeth Chandler verloor haar beide ouders toen ze nog een kind was en werd vervolgens opgevoed door familieleden in Philiadelphia, die uitgesproken aanhangers waren van het Genootschap der vrienden - ook wel Quakers genoemd. Aldaar werd ze dan ook onderwezen op een zogenaamde vriendenschool.
Op haar achttiende, won ze een prijs met het anti-slavernij gedicht "The Slave Ship". Het gedicht trok eveneens de aandacht van Benjamin Lundy, een uitgesproken voorstander van de afschaffing van de slavernij, die haar aanspoorde te schrijven voor zijn periodiek "the Genius of Universal Emancipation". Haar artikelen handelde veelal over onderwerpen als het pacifisme, de behandling van de indiianen en de onmiddelijke emancipatie van de slaven.
In 1830 verhuisde Chandler met haar tante en broer naar een boerderij in Michigan, alwaar ze bijeenkomsten organiseerde, die uit zouden monden in de oprichting van de eerste anti-slavernij beweging in Michigan. Ze overleed in 1834 aan de gevolgen van een zware koortsaanval.
Gedurende haar leven werden bijna al haar artikelen en gedichten anoniem gepubliceerd, maar na haar dood publiceerde Lundy twee verzamelingen van haar werk : Essays, Philanthropic and Moral (1836) and Poetical Works by Elizabeth Margaret Chandler; with a Memoir of Her Life and Character (1836).
The Slave-Ship
The Slave-ship was winding her course o'er the ocean,
The winds and the waters had sunk into rest;
All hush'd was the whirl of the tempest's commotion,
That late had awaken'd the sailor's devotion,
When terror had kindled remorse in his breast.
And onward she rode, though by curses attended,
Though heavy with guilt was the freight that she bore,
Though with shrieks of despair was the midnight air rended,
And ceaseless the groans of the wretches ascended,
That from friends and from country forever she tore.
On the deck, with his head on his fetter'd hand rested,
He who once was a chief and a warrior stood;
One moment he gain'd, by his foes unmolested,
To think o'er his woes, and the fate he detested,
Till madness was firing his brain and his blood.
“Oh, never!” he murmur'd in anguish, “no, never!
These limbs shall be bent to the menial's toil!
They have reft us, my bride—but they shall not forever
Your chief from his home and his country dissever—
No! never will I be the conqueror's spoil
“Say! long didst thou wait for my coming, my mother?
Did ye bend o'er the desert, my sister, your eye?
And weep at the lengthen'd delay of your brother,
As each slow passing moment was chased by another,
And still he appear'd not a tear-drop to dry.
“But ye shall—yes, again ye shall fondly embrace me!
We will meet my young bride in the land of the blest:
Death, death once again in my country shall place me,
One bound shall forever from fetters release me!”
He burst them, and sunk in the ocean's dark breast.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten