donderdag 23 september 2010

Pieter Bogaers, Nederland (1805-1833)



Pieter Henricus Bogaers werd geboren op 6 maart 1805 te Helmond als zoon van Henricus Peter Bogaers (1772-1857) & Maria Catharina Sanders (1775-1858). In totaal telde het gelovige gezin 6 kinderen. waarvan Pieter de op één na oudste was. Een van zijn jongere broers zou later priester worden in het bisdom van 's Hertogenbosch.

Hij studeerde in het Duitse Kempen om daarna te vertrekken naar Antwerpen, alwaar hij zich bekwaamde in de handel, zijn vader was immers linnenfabrikant. Teruggekeerd in Helmond ontwikkelde hij een innige vriendschap met de leerlooier Adam Swinkels, die op 26 maart 1832 op 34 jarige leeftijd overleed aan, zoals de bronnen vermelden, ene teringziekte.

Hierover schreef hij het onderstaade gedicht:

Bij het afsterven mijns Boezemvriends

Hij is voor mij niet meer ! ... wat slag kan harder treffen?...
Wie vriend en troost verliest kan slechts dien slag beseffen
't Onschuldig kindertal, de troostelozze vrouw
Beweenen 't voorwep ook van hunne liefde en trouw.

Het denken aan mijn vriend kon me immers 't hart doen gloeijen
En nu, nu doet het ach! slechts mijn tranen vloeijen
Vergeef O God! vergeef dit menschelijk gevoel:
Gij duldt dit stil verdriet, want liefde was uw doel.

Wij kunnen niet meer zijn waar we eertijds zamen waren:
'k Behoef voortaan niet meer naar 't vreedzaam oord te staren,
Waar eens gesloten wierd 't vriendschappelijk verbond:
Het was op reine deugd en beider trouw gegrond.

Zoo, zijt gij, Swinkels, dan dit tranendal ontweken
Mij baat geen bange zucht, geen eindloos tranen-leken
Zij dringen niet in 't graf, dat tyhans uw ligchaam dekt,
Gij wordt door droefheid niet ten leven opgewekt.

't Helpt niets, al werp ik mij op uw grafstee neder!
Gij ziet mijn rouwe niet. Ik zie u nimmer weder.
Ach kondet gij nog eens het oog slaan naar deze aard,
Die mij zoo doornig werd toen gij er niet meer waart!

O God, versterk mijn geest en stort mij troost in 't harte,
Verzacht mijn knagend leed. Ach! lenig mijne smarte .
Verloren is hij niet, die vader, man en vriend,
Die werkzaam leefde en God zoo ijvrig heeft gediend.

Ik zag hem hier op aarde en christelijk leven leiden:
Waarom dan zoo getreurd bij 't zalige verscheiden,
Nu hij, zoo 'k hoop, reeds deelt den Englen reine vreugd
En 't aanschijn van zijn God hem eindeloos verheugt?

Eens wordt mij na een vroom, arbeidzaam, stichtelijk leven
Dat voorbeeld aller deugd, die vriend teruggegeven.
Ja, wat door dood of tijd vernield wordt of gesloopt,
Geen vriendschapsband door deugd voor eeuwig vast geknoopt.

Een jaar later, doornat van een pelgrimstocht naar Kevelaer thuisgekomen, werd hij aangeklampt door de tyfus en overleed op 13 mei 1833 te Helmond, slechts 28 jaar oud.

Geen opmerkingen: