Gerbrand Adriaensz. Bredero (Amsterdam, 16 maart 1585 - aldaar, 23 augustus 1618) was een Nederlands dichter en toneelschrijver en rederijker. Hij was een der grote Nederlandse 17de-eeuwse auteurs.
Bredero was het derde kind van Adriaen Cornelisz. Bredero en Maryghen Gerbrandsd en hij was geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Het gezin bestond uit 12 kinderen waarvan de meeste jong gestorven zijn.
De naam Bredero is afkomstig van een uithangbord of gevelsteen met de beeltenis van de geuzenjonker Hendrik van Brederode (1531-1568), deze werd in calvinistische kringen vereerd om zijn optreden bij het Verbond der Edelen en bij het zogenaamde smeekschrift. De vader van Bredero was een schoenmaker uit de betere kringen (geen schoenlapper, die behoorden zelfs tot een ander gilde), hij was tevens kapitein bij de schutterij. Later werd hij belastingpachter en kon zich een kleine kunstverzameling veroorloven.
Het huis waarin Bredero geboren werd stond aan de Nes, naast deze woning stond een Vleeshal, waar boven de rederijkerskamer d'Eglantier gevestigd was. In december 1586 kocht Bredero's vader de woning, die zij tot die tijd huurden. In 1602 verhuisden ze naar een pand aan de Oudezijds Voorburgwal, bij de Varkenssluis. Daar heeft de dichter zijn verdere leven gewoond. Bredero was een ras-Amsterdammer, bewust burger en kunstenaar. Dat in een tijd dat de handelsstad snel in welstand, macht en omvang groeide. Amsterdam had deze rol overgenomen van Antwerpen, nadat geleerde en welstellende burgers om religieuze redenen in grote getale Antwerpen hadden verlaten om zich in Amsterdam te gaan vestigen.
Bredero volgde behoorlijk onderwijs, zo leerde hij Frans en sprak hij waarschijnlijk Engels en Latijn. Daarna ging hij in de leer bij de Antwerpse kunstschilder François Badens die in Amsterdam woonde. Het beroep van schilder werd indertijd maatschappelijk erkend, in tegenstelling tot dat van dichter. Er zijn tot nu helaas geen gesigneerde werken van hem bekend. Er wordt aangenomen dat hij rond zijn 20e jaar omging met leden van d'Eglantier, met name de leden van de Brabantse kamer. Daarnaast ging hij om met dichters en schilders in Amsterdam en de directe omgeving daarvan. Vanaf ongeveer 1611 had hij zich een positie verworven als een belangrijk toneelschrijver.
Hij maakte in 1616 kennis met Hugo de Groot, aan hem werd de druk Rodd'rick ende Alphonsus opgedragen. Hij was daarnaast bevriend met P.C. Hooft. Ook volgde hij Samuel Coster, deze richtte de Duytsche Academie op.
Bredero is nooit getrouwd, al blijkt uit zijn romantische gedichten dat vele vrouwen een rol in zijn leven hebben gespeeld. De dichteres Maria Tesselschade Visscher was onder andere een van hen en in de winter van 1617-1618 Magdelena Stockmans. De laatste trouwde later dat jaar met koopman Isaac van der Voort en ging naar Italië. Voor haar werd 'Oogen vol majesteyt' geschreven.
Eind december 1617 zakte Bredero, die per slede terugkeerde van een begrafenis in Haarlem, door het ijs. Mocht dit hem al een ziekte hebben gegeven, dan is hij daarvan snel hersteld, 1618 was voor hem een behoorlijk productief jaar. Hij overleed, getuige de doodsberichten, vrij plotseling, juist toen Holland in politiek opzicht uiterst kritieke dagen beleefde: op 29 augustus vond de arrestatie van Van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot plaats. Volgens aantekening gemaakt door Bredero sr. is de dichter begraven `In der Heyliger Stede' (Kalverstraat). De enige beeltenis die van de dichter bekend is, is een gravure die in verschillende uitgaven van zijn werk is afgebeeld, maar ook die is na zijn dood gemaakt. Hij overleed op 23 augustus 1618 in Amsterdam.
De kluchten van Bredero (met name de klucht van de koe en de klucht van de molenaar) zijn nog relatief bekend bij het publiek, daar deze werken nog weleens op scholen en soms ook nog door toneelgroepen (o.a. Theatergezelschap De Kale en toneelstichting Leydse KluchtenCompagnie) opgevoerd worden.
Bredero was het derde kind van Adriaen Cornelisz. Bredero en Maryghen Gerbrandsd en hij was geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Het gezin bestond uit 12 kinderen waarvan de meeste jong gestorven zijn.
De naam Bredero is afkomstig van een uithangbord of gevelsteen met de beeltenis van de geuzenjonker Hendrik van Brederode (1531-1568), deze werd in calvinistische kringen vereerd om zijn optreden bij het Verbond der Edelen en bij het zogenaamde smeekschrift. De vader van Bredero was een schoenmaker uit de betere kringen (geen schoenlapper, die behoorden zelfs tot een ander gilde), hij was tevens kapitein bij de schutterij. Later werd hij belastingpachter en kon zich een kleine kunstverzameling veroorloven.
Het huis waarin Bredero geboren werd stond aan de Nes, naast deze woning stond een Vleeshal, waar boven de rederijkerskamer d'Eglantier gevestigd was. In december 1586 kocht Bredero's vader de woning, die zij tot die tijd huurden. In 1602 verhuisden ze naar een pand aan de Oudezijds Voorburgwal, bij de Varkenssluis. Daar heeft de dichter zijn verdere leven gewoond. Bredero was een ras-Amsterdammer, bewust burger en kunstenaar. Dat in een tijd dat de handelsstad snel in welstand, macht en omvang groeide. Amsterdam had deze rol overgenomen van Antwerpen, nadat geleerde en welstellende burgers om religieuze redenen in grote getale Antwerpen hadden verlaten om zich in Amsterdam te gaan vestigen.
Bredero volgde behoorlijk onderwijs, zo leerde hij Frans en sprak hij waarschijnlijk Engels en Latijn. Daarna ging hij in de leer bij de Antwerpse kunstschilder François Badens die in Amsterdam woonde. Het beroep van schilder werd indertijd maatschappelijk erkend, in tegenstelling tot dat van dichter. Er zijn tot nu helaas geen gesigneerde werken van hem bekend. Er wordt aangenomen dat hij rond zijn 20e jaar omging met leden van d'Eglantier, met name de leden van de Brabantse kamer. Daarnaast ging hij om met dichters en schilders in Amsterdam en de directe omgeving daarvan. Vanaf ongeveer 1611 had hij zich een positie verworven als een belangrijk toneelschrijver.
Hij maakte in 1616 kennis met Hugo de Groot, aan hem werd de druk Rodd'rick ende Alphonsus opgedragen. Hij was daarnaast bevriend met P.C. Hooft. Ook volgde hij Samuel Coster, deze richtte de Duytsche Academie op.
Bredero is nooit getrouwd, al blijkt uit zijn romantische gedichten dat vele vrouwen een rol in zijn leven hebben gespeeld. De dichteres Maria Tesselschade Visscher was onder andere een van hen en in de winter van 1617-1618 Magdelena Stockmans. De laatste trouwde later dat jaar met koopman Isaac van der Voort en ging naar Italië. Voor haar werd 'Oogen vol majesteyt' geschreven.
Eind december 1617 zakte Bredero, die per slede terugkeerde van een begrafenis in Haarlem, door het ijs. Mocht dit hem al een ziekte hebben gegeven, dan is hij daarvan snel hersteld, 1618 was voor hem een behoorlijk productief jaar. Hij overleed, getuige de doodsberichten, vrij plotseling, juist toen Holland in politiek opzicht uiterst kritieke dagen beleefde: op 29 augustus vond de arrestatie van Van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot plaats. Volgens aantekening gemaakt door Bredero sr. is de dichter begraven `In der Heyliger Stede' (Kalverstraat). De enige beeltenis die van de dichter bekend is, is een gravure die in verschillende uitgaven van zijn werk is afgebeeld, maar ook die is na zijn dood gemaakt. Hij overleed op 23 augustus 1618 in Amsterdam.
De kluchten van Bredero (met name de klucht van de koe en de klucht van de molenaar) zijn nog relatief bekend bij het publiek, daar deze werken nog weleens op scholen en soms ook nog door toneelgroepen (o.a. Theatergezelschap De Kale en toneelstichting Leydse KluchtenCompagnie) opgevoerd worden.
(wikipedia)
---
Maer lieve oogjens Blij
en heught u niet aent wencken
en t'glueren van terzij
en t'loncken tegens mij
soo vriendelijck als vrij
nochtans in Vrijerij
heb ic noeijt willen dencken.
Ghy siet mijn lieffde in
met innerlijck medoogen
ic ken dat ic vriendin
u als mjin Ziel Bemin
doch eer ic meer begin
ghij sluijt mij uit u sin
en Bant mij van u Oogen.
---