dinsdag 1 september 2009

Maria Bosch, Nederland (1741-1773)



08-01-1741 Amsterdam
19-11-1773 Amsterdam

Maria Bosch was het derde en laatste kind van Olphert Bosch (1689-1757), makelaar, en diens derde vrouw Jacomijntje van der Horst (1697-1778). Zelf zou ze ongetrouwd blijven.

Haar ouders behoorden tot de vrijzinnige doopsgezinde gemeente van ’t Lam en de Toren, waar behalve Maria ook haar twee broers werden gedoopt. In februari 1769 liet de toekomstige schrijfster en dichteres Agatha Deken zich inschrijven bij de gemeente van ’t Lam en de Toren en mogelijk heeft Maria Bosch haar daar leren kennen. Maria’s eerste gedicht voor Agatha is uit 1769. Vanaf 1770 was Agatha Maria’s ‘compagne’ en woonde zij in bij de familie Bosch. Ook verzorgde zij Maria, die wegens een zwakke gezondheid geregeld aan bed gekluisterd was. Bijna vier jaar lang schreven ze samen gedichten.

Niet de vriendschap tussen Maria Bosch en Agatha Deken, maar het stoffelijk bewijs daarvan, neergeslagen in hun gezamenlijke bundel Stichtelijke gedichten (1775), is de voornaamste reden dat ook Bosch’ naam aan latere generaties is overgeleverd. Bosch’ aandeel in deze door Deken na Maria’s dood samengestelde bundel is bescheiden. Niet alleen kwantitatief: haar verzen vullen 78 van de 420 pagina’s (23 gedichten, inclusief een die ze samen geschreven hadden), maar ook kwalitatief: een beperkt woordarsenaal, vaak terugkerende identieke beeldspraak, rijmparen en zinswendingen.

De vroegste gedichten van Maria Bosch dateren uit 1768: Naast poëzie waarin de plichten van een christen worden beschreven en vermeende verzakers daarvan streng worden toegesproken bevat de Stichtelijke gedichten ook verzen die zijn geënt op de wekelijkse godsdienstbeoefening. De helft van Bosch’ gedichten bestaat uit gelegenheidsgedichten, waarin ze met name verjaardagen aangreep om haar genegenheid voor de ander te verwoorden. Met name in dit type poëzie blijkt Bosch zich vanaf 1770tot en met haar laatste gedicht van 10 december 1772 als dichteres te ontwikkelen. Ze schreef steeds makkelijker, kreeg een lossere toon en bracht vaker haar eigen gedachten onder woorden, óók over andere dan godsdienstige onderwerpen.

Het meest gepassioneerd echter zijn Maria’s verzen voor haar vriendinnen Maria en Femmina Bavink en Agatha Deken. Zij voelden zich door liefde, deugd en godsdienst onverbrekelijk, ‘met ziel en zinnen’ verbonden. Keer op keer bonden ze de strijd aan om hun diepgevoelde ‘zustermin’ niet door driften te laten overheersen. Of zoals Bosch voor Deken dichtte: ‘Wij zijn veréénd van hart, veréénd in wil en pogen./ Welaan, mijn hartvriendin,/ Wie ’k als mij-zelf bemin!/ Kom, vestig nevens mij op ’s hemels vreugd uwe ogen’ (stichtelijke gedichten 145)

Maria Bosch moet regelmatig op het randje van de dood hebben vertoefd. Zo dichtte Deken in 1770 voor Bosch’ verjaardag: ‘Schep moed, vriendin! Nog weinig dagen,/ En ’t strijdend leven is voorbij./ Waarom toch zoudt gij hooploos klagen?/ Haast leeft gij eeuwig vrij en blij’ (Stichtelijke gedichten, 163). Een jaar later klonk het: ‘Maria zal met de englen zingen,/ In ’t eeuwigdurend rijk’ (idem, 192). Maar pas in november 1773 was Bosch’ strijd gestreden. Uit Dekens uitvoerige verslag-in-dichtmaat ‘over het zalig afsterven van Maria Bosch’ (idem, 397-420) blijkt dat zij overleed aan ‘kinderpest-vuur’ (kinderpokken?). Op zaterdag 27 november 1773 werd Maria Bosch begraven op het Noorderkerk-kerkhof.

Gedichten van Maria Bosch zijn opgenomen in enkele poëzie-bloemlezingen, meest recent nog door Gerrit Komrij (1986). Pas sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw is er aandacht voor Maria Bosch zelf. Tot die tijd werd ze consequent tegenover Deken geplaatst en behandeld als haar mindere in dichtkwaliteit.

Maria Bosch en Agatha Deken, Stichtelijke gedichten (Amsterdam 1775), die hier in zijn geheel is na te lezen.

bron : http://www.inghist.nl/

Geen opmerkingen: