Johan (Jan) de
Brune de Jonge werd op 10 juli 1616 te Middelburg geboren alwaar hij op 22 oktober 1649 begraven werd.
Zijn vader is naar
Indië vertrokken en bij een
scheepsramp omgekomen, zodat zijn moeder van haar familie afhankelijk was om hem op te voeden. Hij had drie beroemde ooms: van vaderszijde
Johan de
Brune de Oude, pensionaris en boekenschrijver; van moederszijde de
Leidse (na 1632
Amsterdamse) hoogleraar
Gerardus Johannes Vossius Gerardus Vossius) en de in Engeland wonende kunsthistoricus
Franciscus Junius.
Bij
Vossius en
Junius heeft hij lang in huis gewoond, en omdat hij goed gebruik maakte van de daar aanwezige bibliotheken werd hij al op jonge leeftijd als een zeer erudiet man beschouwt. Zijn werken tonen dan ook een grote belezenheid.
Zijn proza kenmerkt zich door een frisse, directe stijl, gevoel voor humor en kennis van de literatuur van zijn tijd.
De
Brune overlijdt jong, in 1649; na zijn dood wordt uit zijn nagelaten papieren een tweede deel van de Wetsteen samengesteld (in 1659 door
Pieter Niellius uitgegeven).
De wetsteen der vernuften (1644) is een bundel van veertig essays, enigszins in de stijl van
Montaigne, aan wie De
Brune ook een en ander ontleent. Hij bespreekt aan de hand van ongeveer 600 citaten een groot aantal feiten uit de geschiedenis en de literatuur. Thema’s zijn de liefde, de kunst, de menselijke geest en de godsdienst. Zijn kennis van de antieke kunstgeschiedenis en van geleerdenliteratuur over andere volkeren maakt dit boek interessant, zijn gevoel voor humor en
relativering maakt het ook vermakelijk.
Eerder publiceerde hij een bundel gedichten (
Versjes, 1639). Hij bezorgde in 1641 ook de editie van de vertaling van De
pictura veterum (1637), een geleerd werk over de antieke schilderkunst door zijn oom
Franciscus Junius, onder de titel De
schilder-konst der Oude. Voor deze uitgave schreef hij de opdracht (aan
Frederik Hendrik) en het voorwoord aan de lezer.
Zijn verzamelde werken verschenen enkele malen in de zeventiende eeuw, de eerste maal onder de titel: Alle volgeestige werken van Jan de
Brune de Jonge. Bestaande in I. Wetsteen der vernuften, of
bequaam middel om van alle voorvallende zaken aardiglijk te
leeren spreken.
II.
Iok en ernst, dat is,
allerley deftige hofredenen,
quinkslagen, boerteryen,
raadzels, spreuken, vragen, antwoorden, gelijkenissen, &c. gevonden en gesproken van
prinsen, mevrouwen, geletterden, en andere
staatsperzoonen dezer
eeuwe.
III.
Verscheydene gedichten, &c.
IV. De vragen en bedenkingen op ’t
Vader-Onze. Gedrukt tot Harlingen,
by Hero Galama, Boekverkoper
by de Vismerkt.
MDCLXV (1665).